Steen

Tweeënvijftig jaar geleden stond ik in Frankrijk met m’n gezin op een gemeentelijke camping in Hauterives. We stonden in de schaduw van een enorme boom met ver uitwaaierende takken waaraan we onze gewassen kleren konden hangen. Elke ochtend deed een gemeenteambtenaar zijn ronde. Hij was ook degene geweest die ons bij aankomst de plaats had aangewezen. Er stond daar niemand, ik vermoedde dat er iets niet deugde aan die plek. Ik haalde mijn woordenboekje tevoorschijn en oefende de zin: Wij staan liever in de zon, hier onder deze boom is het altijd donker. Hij antwoordde zonder woordenboekje: Ik ben u juist terwille, het is hier ’s middags bloedheet, u zal mij dankbaar zijn. Hij had gelijk, het was er ’s middags niet te harden, ik schaamde me met terugwerkende kracht voor m’n bemoeizucht. De camping was oorspronkelijk een deel van een soort rondweg om het kleine stadje. Dat merkten we een paar dagen later toen hij met een waarschuwing kwam die hij met een megafoon over de camping toeterde: *Attentie, attentie, wasgoed binnenhalen, de zigeuners komen.*

Iedereen volgde zijn raad op en bleef dicht bij zijn tent staan. De zigeuners, die met hele families over de camping trokken, werden door drie vertegenwoordigers van het gezag begeleid. Ze mochten niet stilstaan om messen te slijpen. Ik had een bot mes, ik liep ernaartoe, de ambtenaar hield me tegen. Hij was vriendelijk, hij begreep dat ik ver van huis was, hij legde het uit: dit was een ander volk. Later heb ik het mes in een degelijke winkel laten slijpen. In Hauterives staat ook een paleis dat gebouwd is door een postbode. Hij heeft er 33 jaar over gedaan. Het is gemaakt van stenen die hij dagelijks opraapte tijdens zijn ronde. Ik heb uit eerbied en hebzucht een dergelijke steen mee naar huis genomen. Het bouwwerk was niet erg bekend in die dagen, maar tegenwoordig rijden de bussen af en aan. Het wereldwijde virus maakt het vandaag weer stil, maar als het overwonnen is, wordt het kasteel weer een trekpleister.

Gisteren kwam ik bij Lidl een vrouw tegen die ik ooit bij het paleis in Hauterives heb ontmoet. Ze was toen jonger dan ik. Ik herkende haar niet, zij mij wel. We praatten over de verkiezingen, zij stemde op de Partij voor de Dieren. Ik zei: ‘Dan gelooft u zeker ook in God.’ Ze zei: ‘Ja, maar niet als Oudere Heer die alles bestiert.’ Ik zei: ‘Een Vage Susser, u bent een ietsist?’ Ze zei: ‘Ja, er moet wel iets zijn – gelooft u?’ Ik zei: ‘Ik geloof in de Moedeloze Visser, 5000 jaar voor Christus geboren, sterfdatum onbekend.’ Zo eindigde ons gesprek, de steen ligt nog steeds bij de kachel, ik kijk er graag naar.