Arend Heideman naast de kachel in ‘de grote kökken’. Foto: Rob Weeber

Arend Heideman naast de kachel in ‘de grote kökken’. Foto: Rob Weeber

Arend Heideman maakt opwachting in ‘Nederland op Film’

Cultuur

GELSELAAR – Omroep MAX verzorgt sinds 2020 de documentaireserie ‘Nederland op Film’, unieke tijdsbeelden met thema’s uit het gewone, dagelijkse leven binnen Nederland. Voor het thema ‘Oude boerenleven’ zocht men iemand die uit de wereld van het vervlogen boerenleven kwam, maar geen boer was geworden. Zo kwam men na een tip bij Arend Heideman uit Gelselaar uit, bewoner van boerderij Stokkink.

Door Rob Weeber

Heideman (1948), oud-journalist, hoeder van de boerenzwaluw, liefhebber van poëzie en vooral ook Sluiterkenner, hield in eerste instantie de deur dicht. “Ik ben nooit boer geweest, dus vroeg ik mij af wat ik aan de documentaire kon bijdragen. Ik verwees ze dus naar boerderij Winkels in het dorp en naar Erve Brooks. Maar toen bleek dat ze juist geen boer zochten, alleen mijn herinneringen uit het oude boerenleven wilden, bedacht ik me.” Zo zat hij naar eigen zeggen ‘met veel genoegen’ enkele uren met interviewer Wim Daniëls in ‘de grote kökken’ van zijn boerderijwoning, een bijna nog in originele staat zijnde ruimte die men absoluut op de film wilde hebben. “Die grote keuken is eigenlijk de ruimte waar we vroeger alleen zaten als er belangrijke visite of nieuwjaarsvisite werd ontvangen. Daar ook stond de kachel waar dan aan de ene kant de heren en aan de andere klant de dames zaten. ‘s Winters tochtte het door de ramen heen en het was er zo koud dat je lichaamskant naar de kachel loeiheet werd, maar de andere kant bijna bevroor. Het is nu onze huiskamer met televisie, maar ook een ruimte waar we weinig zijn. Meestal ben ik te vinden in mijn werkkamer. Tv-kijken doe ik sowieso zelden.”

Journalistiek
Zijn bewering dat hij nooit boer is geweest, klopt niet helemaal. “Ik heb het tussen mijn zestiende en twintigste levensjaar geprobeerd, omdat ik niet wist wat ik wilde worden. Het leek mooi, dat vrije leven, maar het was gewoon niet mijn ding. Wel had ik altijd al interesse in journalistiek. Als ’s morgens om 09.30 uur de krant werd gebracht, dan kneep ik ertussenuit met de krant. Later op de mulo kwam ook uit een beroepentest mijn interesse voor journalistiek naar voren en uiteindelijk ben ik dat ook geworden.” Zijn oudere broer wilde wel boer worden, maar door gezondheidsredenen moest hij ervan af zien. Een hard gelag voor zijn vader volgens Heideman. Hij had met hard werken het bedrijf uitgebouwd naar twintig koeien.

‘Inwonen was niets ongebruikelijks voor die tijd, maar het was niet altijd makkelijk’

Boerderij Stokkink, bouwjaar 1879, was destijds eigendom van A.G. Kolkman die hem overdeed aan opa Heideman. Zijn oma werkte er al als dienstmeisje en na haar trouwen werd de boerderij overgenomen. “Kolkman bleef op de boerderij wonen en overleed toen ik vijf jaar was. Inwonen was niets ongebruikelijks voor die tijd, maar het was niet altijd makkelijk, zeker niet met ook nog een vreemde erbij.” Naast Kolkman woonden er drie generaties Heideman, opa en oma, vader en moeder, Arend en zijn oudere broer en zus. “Als ik een standje van mijn moeder kreeg, dan kneep ze heel even in mijn bovenbeen. ‘Au,’ riep ik dan, waarop het hele gezelschap opkeek en wist dat ik berispt werd. Natuurlijk had iedereen daar een mening over. Ook leefden we allemaal vanuit één portemonnee. Dat gaf wel eens verschillen, hoewel het nooit tot conflicten heeft geleid.”

De tijd van het oude boerenleven was vooral een tijd van saamhorigheid en naoberschap. De buren hielpen elkaar op het land en met rouw en trouw. “Twee boeren bijvoorbeeld hadden ieder een trekpaard. Deze werden dan samen voor de ploeg gezet en zo werd ieders land omgeploegd. Ook hielp men elkaar als een koe kalveren moest, met dorsen en soms ook met het oogsten van de gewassen. Je had elkaar nodig in die tijd. Religie stond de burenhulp ook nooit in de weg. Als je op zondag hielp bij het kalveren bij de buurman en het werd tijd om (voor de tweede keer) naar de kerk te gaan, dan was het normaal dat je ging. Dat werd zelfs aangemoedigd. Gelselaar had drie scholen, twee christelijke en een openbare. Iedereen kende iedereen en er was nooit onenigheid wat betreft de gezindte.”

Huisslacht
Waar hij absoluut niet tegen kon, was het slachten van beesten. De koe die de minste productie had, werd vroeger achteraan in de stal gezet, in afwachting van de slacht. “Ik kon het doodmaken van een dier niet aanzien. Als het eenmaal gebeurd was, hielp ik wel met de rest, maar blij was ik niet. Ooit hadden we teveel hanen en dus had ik mijn vader gevraagd om een ervan te slachten. Toen ik van mijn werk terugkwam, liep dat beest echter nog rond. Mijn vader heeft er nooit iets van gezegd. Hij was sowieso niet van teveel woorden. Zijn motto was dat je eerder teveel zei dan te weinig. Feitelijk bleek dus dat hij ook niet graag dieren dood maakte.” Naast de huisslacht was er ook de noodslacht. “Als er ’s zomers onverwacht een varken geslacht moest worden, dan kon je het vlees niet goed houden vanwege de hoge temperatuur. Gelukkig hadden we de Bentheimer waterput achter het huis. We bonden dan het varken op een ladder en lieten deze in de koele put zakken.”

Affiniteit met het boerenleven en de natuur heeft hij absoluut nog. “Ik heb als journalist vier jaar voor het Agrarisch Dagblad gewerkt, dus ik begrijp hoe die wereld in elkaar steekt. Ik ben ervan overtuigd dat iedere boer zijn uiterste best doet voor de natuur, hoewel ook duidelijk is dat er wat moet gebeuren. Belangrijk is wel dat er naar het verdienmodel van de boer wordt gekeken.”

De verwachting is dat Omroep MAX de documentaire ‘Oude boerenleven’ in juli op de buis brengt.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant